20 David trok met zijn leger naar Baäl-Perazim en versloeg hen daar. David zei: "De Heer is door mijn vijanden heen gebroken, zoals water een dam doorbreekt." Daarom wordt die plaats Baäl-Perazim [ (= 'de Heer breekt door') ] genoemd.
21 De Filistijnen lieten zelfs hun godenbeelden achter [ toen zij op de vlucht sloegen ]. David en zijn mannen namen die mee.
22 De Filistijnen verzamelden zich opnieuw in het Refaïm-dal. En opnieuw vroeg David de Heer om raad.
23 De Heer zei: "Ga niet recht op hen af. Trek om hen heen tot je achter hen bent, bij de moerbeibomen.
24 Val hen vandaar snel aan, zodra je het geluid van voetstappen hoort in de toppen van de bomen. Want dan ben Ik met mijn leger gekomen om het leger van de Filistijnen te verslaan. Ik ga voor je uit."
25 David deed wat de Heer gezegd had en versloeg de Filistijnen. Hij achtervolgde hen vanaf Geba tot aan Gezer.