2 Met dat leger trok hij naar Baäl-Juda om de kist van het verbond van God op te halen, de kist van de Heer van de hemelse legers die tussen de engelen troont.
3 Ze haalden de kist op uit het huis van Abinadab op de heuvel en zetten hem op een nieuwe wagen. Uzza en Ahio, de zonen van Abinadab, leidden de wagen.
4 Ahio liep voorop.
5 David en de Israëlieten dansten voor de Heer en maakten muziek op allerlei muziekinstrumenten.
6 Maar de koeien die de wagen trokken, gleden onderweg uit. Ze waren op dat moment bij de dorsvloer van Nachon. Uzza stak zijn hand uit om de kist tegen te houden.
7 Toen werd God vreselijk boos op Uzza. Hij doodde hem, omdat hij zonder nadenken de kist had aangeraakt. Zo stierf Uzza daar bij de kist van God.
8 David was erg geschokt dat de Heer Uzza zo zwaar strafte. Daarom werd die plaats Perez-Uzza [ (= 'breuk van Uzza') ] genoemd, en zo heet het er nog steeds.