3 Toen zei Natan tegen de koning: "Doe wat u op uw hart heeft, want de Heer is met u."
4 Maar die nacht zei de Heer tegen Natan:
5 "Ga naar David en zeg tegen hem: Dit zegt de Heer: Wilde jij voor Mij een huis bouwen om in te wonen?
6 Ik heb toch geen huis gehad vanaf de dag dat Ik de Israëlieten uit Egypte meenam, tot nu toe? Ik heb altijd rondgereisd en in een tent gewoond.
7 Heb Ik ooit, terwijl Ik met de Israëlieten rondreisde, tegen één van de leiders van Israël gezegd: 'Waarom bouw je geen huis van cederhout voor Mij?'
8 Dit zegt de Heer van de hemelse legers: Ik heb je bij je schapen vandaan gehaald om je koning te maken van mijn volk Israël.
9 Ik ben met je geweest bij alles wat je deed. Ik heb al je vijanden voor je gedood. Ik heb jou net zo beroemd gemaakt als de andere machtige koningen van de aarde.