16 Voortaan haalde [ de ] Melzar het eten en de wijn die de koning hun liet brengen, weg, en gaf hun brood, groenten en water.
17 En God maakte deze vier jongens wijs en verstandig. Alles wat ze moesten leren, begrepen ze goed. Bovendien gaf God aan Daniël wijsheid om dromen uit te leggen.
18 Na de door de koning afgesproken tijd [ van drie jaar ] moesten de jongemannen bij de koning komen. Aspenaz bracht hen naar koning Nebukadnezar.
19 De koning sprak met hen, en geen één van de andere jongemannen was te vergelijken met Daniël, Hananja, Misaël en Azarja. Daarom kwamen zij in dienst van de koning.
20 Elke keer als de koning hen om raad vroeg, wisten ze hem wijs en knap te antwoorden. Ze waren tien keer beter dan de geleerden en tovenaars uit zijn hele koninkrijk.
21 Daniël bleef daar aan het hof tot Kores koning werd.