3 De gouden en zilveren voorwerpen die uit de tempel van Jeruzalem waren meegenomen, werden binnen gebracht. De koning, zijn ministers en zijn vrouwen dronken eruit.
4 Ze dronken wijn en prezen hun goden van goud, zilver, koper, ijzer, hout en steen.
5 Op dat moment verschenen er op de muur van het paleis plotseling vingers van een mensenhand. Vlak bij de kandelaar schreven ze iets op de kalk van de muur. De koning staarde naar de schrijvende vingers.
6 Hij werd lijkwit. Hij wankelde van angst en schrik en zijn knieën knikten.
7 De koning schreeuwde dat zijn geleerden, tovenaars en waarzeggers moesten komen. Hij zei tegen hen: "Wie kan lezen wat daar op de muur is geschreven en kan uitleggen wat het betekent, krijgt van mij een kostbare paarse mantel en een gouden ambtsketen. En ik zal hem de op twee na hoogste heerser van mijn koninkrijk maken."
8 De geleerden kwamen naar de koning. Maar niemand van hen kon lezen wat er op de muur stond of uitleggen wat het betekende.
9 Koning Beltsazar was doodsbang en zag lijkwit. Zijn ministers werden er bang van.