1 Daarna werd Darius uit Medië [ de nieuwe ] heerser. Hij was toen 62 jaar.
2 Hij besloot bestuurders aan te stellen over alle 120 provincies van zijn rijk.
3 Deze stonden onder toezicht van drie rijksbestuurders. De rijksbestuurders moesten ervoor zorgen dat de bestuurders van de provincies de koning niet benadeelden. Daniël was één van die drie.
4 En hij was een beter rijksbestuurder dan de andere twee, doordat hij erg wijs en verstandig was. Daarom was de koning van plan hem het toezicht over het hele rijk te geven.
5 Daarom probeerden de andere rijksbestuurders en de bestuurders van de provincies iets te vinden waarvan ze hem bij de koning zouden kunnen beschuldigen. Maar ze konden niets vinden wat hij verkeerd deed of waarin hij oneerlijk was. Want hij was trouw [ aan de koning ] en deed niets verkeerds.
6 Toen zeiden ze: "We zullen Daniël nergens van kunnen beschuldigen. We zouden alleen iets kunnen gebruiken wat met zijn geloof in God te maken heeft."
7 Met dat plan gingen ze samen naar koning Darius. Ze zeiden: "Mijn heer de koning, leef in eeuwigheid!