3 Ik begon daarover tot de Heer te bidden en te smeken. Ik at niet en droeg rouwkleren.
4 Ik bad tot mijn Heer God en ik vertelde Hem over de schuld van mijn volk. Ik zei: "Heer, grote en machtige God, U bent trouw aan uw verbond. U bent goed voor de mensen die van U houden en die leven zoals U het wil.
5 Ik geef toe dat wij veel verkeerde dingen hebben gedaan. We hebben niet geleefd zoals U het wil. We zijn U ongehoorzaam geweest. We hebben ons niet aan uw wetten en leefregels willen houden.
6 We hebben niet willen luisteren naar wat uw profeten hebben gezegd tegen ons, onze koningen, onze leiders, onze ouders en ons hele volk.
7 U bent eerlijk en rechtvaardig, Heer. Maar wij zouden ons over onszelf moeten schamen: alle mannen van Juda, de bewoners van Jeruzalem, het hele volk van Israël, alle Israëlieten die dichtbij of ver weg wonen in de landen waar U hen naartoe heeft gejaagd omdat ze ontrouw aan U waren.
8 Heer, wij, onze koningen, onze leiders en onze ouders kunnen ons alleen maar over onszelf schamen. Want we hebben verkeerd tegen U gedaan.
9 Maar U, onze Heer God, bent goed en vergevend, ook al zijn we U ongehoorzaam geweest.