9 De Heer zei tegen hem: "Breng Mij een koe van drie jaar, een geit van drie jaar, een schaap van drie jaar, een tortelduif en een gewone duif."
10 Hij haalde deze dieren voor Hem, sneed ze doormidden en legde de helften tegenover elkaar. Alleen de vogels sneed hij niet door.
11 Toen er roofvogels op de dode dieren gingen zitten, joeg Abram die weg.
12 Toen de zon bijna onderging, viel Abram in een diepe slaap. Het werd angstaanjagend donker om hem heen.
13 Toen zei de Heer tegen Abram: "Luister: jouw familie ná jou zal als vreemdelingen wonen in een land dat niet hun eigen land is. Ze zullen slaven zijn van de mensen daar. Ze zullen er 400 jaar lang onderdrukt worden.
14 Ze zullen dat volk moeten dienen, maar Ik zal dat volk daarvoor straffen. Daarna zullen ze met heel veel spullen en heel veel vee uit dat land vertrekken.
15 Maar jij zal in vrede sterven, nadat je heel oud geworden bent.