1 Toen Rachel merkte dat ze geen kinderen kon krijgen, werd ze jaloers op haar zus. En ze zei tegen Jakob: "Geef mij kinderen! Ik ga dood als je dat niet doet!"
2 Toen werd Jakob kwaad op Rachel en hij zei: "Ben ik God soms? Híj heeft jou geen kinderen gegeven! Maar ík kan er toch niets aan doen?"
3 Maar ze zei: "Neem mijn slavin Bilha maar als bijvrouw. Als ze in verwachting raakt, moet ze haar kind op mijn knieën krijgen. Dan zal haar kind mijn kind zijn."
4 En ze gaf haar slavin Bilha als bijvrouw aan Jakob.
5 Bilha raakte in verwachting en kreeg een zoon.
6 Toen zei Rachel: "God is voor mij opgekomen. Hij heeft mij gehoord en mij een zoon gegeven." Daarom noemde ze hem Dan [ (= 'geoordeeld') ].
7 Bilha, de slavin van Rachel, raakte weer in verwachting en kreeg een tweede zoon.