34 Toen Jobab stierf, werd in zijn plaats Husam koning, uit het land van de Temanieten.
35 Toen Husam stierf, werd in zijn plaats Hadad koning, de zoon van Bedad, die Midian versloeg in de vlakte van Moab. Hij woonde in de stad Avit.
36 Toen Hadad stierf, werd in zijn plaats Samla koning, uit Masreka.
37 Toen Samla stierf, werd in zijn plaats Saul koning, uit Rehobot aan de rivier.
38 Toen Saul stierf, werd in zijn plaats Baälhanan koning, de zoon van Achbor.
39 Toen Baälhanan, de zoon van Achbor, stierf, werd in zijn plaats Hadar koning. Hij woonde in de stad Pahu. Zijn vrouw heette Mehetabeël, de dochter van Matred, die een dochter was van Mezahab.
40 En dit zijn de namen van de koningen van Ezau. Hun stammen en de plaatsen waar ze woonden werden naar hen genoemd: Timna, Alva, Jetet,