20 Laten we hem vermoorden en in één van de putten gooien. We zullen zeggen dat een wild dier hem heeft opgegeten. Dan zullen we eens zien wat er van zijn dromen terechtkomt."
21 Toen Ruben dit hoorde, wilde hij Jozef redden. Hij zei: "Laten we hem niet doden.
22 Jullie mogen geen bloed vergieten. Gooi hem in deze put in de woestijn, maar dood hem niet." Want hij was van plan hem te redden en naar zijn vader terug te brengen.
23 Toen Jozef bij zijn broers kwam, rukten ze hem de mooie gekleurde mantel af die hij aan had.
24 Ze grepen hem en gooiden hem in de put. Die was leeg: er stond geen water in.
25 Daarna gingen ze zitten eten. Toen ze opkeken, zagen ze een karavaan van Ismaëlieten aankomen. Hun kamelen droegen specerijen, balsemhars en mirre . De karavaan was op weg van Gilead naar Egypte.
26 Juda zei tegen zijn broers: "Wat hebben we er aan als we onze broer doden en ergens verbergen?