2 Daarna werd Abel geboren, de broer van Kaïn. Abel werd schaapherder, Kaïn werd boer en bewerkte de grond.
3 Na een poosje bracht Kaïn een offer aan de Heer, van de oogst van het land.
4 Ook Abel bracht Hem een offer. Hij offerde de eerstgeboren lammetjes: hij verbrandde het vet van de dieren als offer aan de Heer. De Heer was blij met Abel en met zijn offer.
5 Maar Hij was niet blij met Kaïn en zijn offer. Daar was Kaïn erg kwaad over en hij liep met een somber gezicht rond.
6 Toen zei de Heer tegen Kaïn: "Waarom ben je zo kwaad? Waarom kijk je zo boos?
7 Als je doet wat goed is, ben Ik toch blij met je? Maar als je slechte dingen doet, loert het kwaad op je bij de deur [ van je hart ]. Het wil je grijpen, maar jij moet sterker zijn dan het kwaad."
8 Maar Kaïn vroeg zijn broer Abel om met hem mee te gaan. Samen liepen ze het veld in. Daar vermoordde Kaïn hem.