13 Zebulon zal wonen bij de zee, bij de schepen. Zijn grens zal tot aan Sidon zijn.
14 Issaschar lijkt op een sterke ezel die tussen de pakken ligt.
15 Als hij een plek ziet waar het rustig en mooi is, buigt hij zijn schouders. Hij vindt het niet erg om zware lasten te dragen en slaafs werk te doen voor zijn meesters.
16 [ Mijn zoon ] Dan zal zijn volk leiden, want zijn volk is één van de stammen van Israël.
17 Hij zal [ als ] een slang op de weg zijn, [ als ] een adder naast het pad, die in de hielen van het paard bijt, zodat zijn ruiter achterover van zijn paard valt.
18 – Ik vertrouw op uw goedheid, Heer.
19 Gad zal worden aangevallen door een roversbende, maar hij zal hen uiteindelijk overwinnen.