22 Jozef bleef in Egypte wonen, met de familie van zijn vader. Hij werd 110 jaar.
23 Hij zag nog de kleinkinderen van zijn zoon Efraïm. Ook zag hij de kinderen opgroeien van Machir, de zoon van Manasse.
24 Jozef zei tegen zijn familie: "Binnenkort zal ik sterven. Ik weet zeker dat God voor jullie zal zorgen. Hij zal jullie uit dit land halen. Dan zal Hij jullie naar het land brengen dat Hij aan Abraham, Izaäk en Jakob heeft beloofd.
25 Zweer dat jullie mijn lichaam hier vandaan meenemen als Hij jullie hier vandaan haalt."
26 Jozef stierf toen hij 110 jaar was. De mensen balsemden hem en legden hem in een kist in Egypte.