3 Dat duurde 40 dagen. Want zo lang duurt het om iemand te balsemen. De Egyptenaren treurden 70 dagen over hem.
4 Na die 70 dagen zei Jozef tegen de dienaren van het paleis van de Farao: "Wilt u voor mij naar de Farao gaan en zeggen: 'Mijn vader heeft gezegd:
5 'Ik zal niet lang meer leven. Zweer dat je me zal begraven in het graf dat ik in Kanaän heb uitgehakt.' Wilt u mij nu toestemming geven om mijn vader daar te gaan begraven. Daarna zal ik terugkomen.' "
6 De Farao antwoordde: "Ga en begraaf je vader. Doe wat je hebt gezworen."
7 Toen ging Jozef op reis om zijn vader te begraven. Alle belangrijke dienaren van het paleis van de Farao gingen mee, en alle leiders van Egypte.
8 Ook iedereen die bij Jozef, zijn broers en zijn vader hoorde, ging mee. Alleen de kleine kinderen en het vee lieten ze in Gosen achter.
9 Er ging een groot aantal wagens en ruiters mee. Het was een geweldig grote stoet.