1 "Was je mijn broer maar.Had je maar net als ik als baby bij mijn moeder op schoot gezeten.Als ik je dan buiten tegenkwam,zou ik je een kus kunnen geven zonder dat iemand dat verkeerd vond.
2 Ik zou je hand pakkenen je meenemen naar het huis van mijn moeder, die mij opvoedt.Ik zou je lekkere wijn te drinken geven,wijn die van granaatappels gemaakt is.
3 Zijn ene arm ligt onder mijn hoofd,zijn andere arm omarmt mij.
4 Meisjes van Jeruzalem, ik zweer bij de gazellen en de herten:je moet de liefde niet dwingen.Je moet wachten tot de liefde vanzelf komt!"
5 [ Anderen: ] "Wie komt daar uit de woestijn,arm in arm met haar liefste?" [ Zij: ] "Ik heb je liefde gevonden onder de appelboom,de appelboom waar je moeder van jou in verwachting raakte.
6 Draag me dicht op je hart,dicht bij je, zoals je een armband om je arm draagt.Want de liefde is net zo sterk als de dood: je kunt er niet aan ontkomen!Het verlangen van de liefde is als vuur, een vuur dat door de Heer is aangestoken.
7 Er is geen water dat het vuur van de liefde kan blussen.Er is geen rivier die de liefde kan doven.Als een mens die liefde zou willen kopen met alles wat hij bezat,zou het nog steeds niet genoeg zijn. Hij zou worden weggestuurd.