5 De bewoners van Samaria zullen bezorgd zijn over hun gouden kalf in Bet-Aven [ (= Bet-El) ]. Ze zullen erover treuren dat het er niet meer is. De priesters zullen huilen omdat het weg is. Ze waren er zo trots op, maar daar zal niets van overblijven.
6 Want het kalf zal worden meegenomen als geschenk voor de koning van Assur. Israël zal bedrogen uitkomen: al zijn plannen lopen op niets uit.
7 De koning van Samaria wordt machteloos meegesleurd, als schuim op de rivier.
8 Ook de altaren van Bet-Aven worden verwoest. Doornstruiken en distels zullen er overheen groeien. De mensen zullen van angst tegen de bergen roepen: 'Bedek ons!' En tegen de heuvels: 'Val op ons!'
9 Al sinds de tijd van Gibea zijn jullie Mij ongehoorzaam geweest, Israël. En dat zijn jullie gebléven. Er zal strijd komen zoals toen in Gibea, strijd vanwege alle verschrikkelijke dingen die jullie doen.
10 Ja, Ik wil jullie gaan straffen. Ik zal volken tegen jullie verzamelen. Ik zal jullie onder een juk laten binden.
11 Want Israël wil niet doen wat Ik zeg, zoals een jonge koe die de ploeg niet wil trekken. Tot nu toe ben Ik voorzichtig met hem geweest. Maar nu is dat afgelopen. En Juda zal ook moeten veranderen. Heel Israël moet zijn best doen om te veranderen.