1 De Heer sprak tot Jeremia. Jeremia was de zoon van Hilkia, een priester in Anatot in het gebied van de stam van Benjamin.
2 Jeremia moest namens God spreken. Dat deed hij voor het eerst toen Josia, de zoon van Amon, 13 jaar koning van Juda was.
3 Ook daarna, toen Josia's zoon Jojakim koning was, vertelde Jeremia wat God tegen hem zei. Dat deed hij tot aan het eind van de regering van koning Zedekia, de [ andere ] zoon van koning Josia. Hij profeteerde totdat de bewoners van Jeruzalem gevangen meegenomen werden naar Babel. Dat gebeurde toen Zedekia elf jaar koning van Juda was, in de vijfde maand van dat jaar.
4 De Heer zei tegen mij:
5 "Nog voordat Ik je maakte in de buik van je moeder, kende Ik je al. Al voordat je werd geboren, gaf Ik jou je taak. Toen al was Ik van plan om jou tot mijn profeet voor de volken te maken."