8 Mijn volk gedroeg zich tegen Mij als een leeuw in het bos, een leeuw die tegen Mij brult. Daarom houd Ik niet langer van hen.
9 Mijn volk gedraagt zich tegen Mij als een roofvogel. Maar nu wordt het zelf aangevallen door andere roofvogels! Roofdieren , kom allemaal hier! Kom allemaal hier om te eten!
10 Veel herders hebben mijn wijngaard verwoest, mijn prachtige akker vertrapt. Mijn prachtige akker is een wildernis geworden.
11 Dor en kaal ligt mijn akker daar. Het hele land is verwoest. Niemand zorgt er nog voor.
12 De legers verschijnen op de heuvels in de woestijn. Ze komen het land verwoesten. Want het zwaard van de Heer doodt in het hele land. Niemand is veilig.
13 Mijn volk heeft wel graan gezaaid, maar doornstruiken geoogst. Het heeft wel hard gewerkt, maar er helemaal niets voor gekregen. Wees maar bedroefd over de vreselijke oogst! Het is je straf omdat Ik woedend op je ben!
14 Dit zegt de Heer: Slechte volken rond Israël gaan tekeer tegen mijn volk. Ze verwoesten het land dat Ik aan mijn volk Israël had gegeven. Maar Ik zal hen daarvoor straffen. Dan zal Ik hén wegrukken uit hun eigen land. En het volk van Juda zal Ik van tussen die andere volken wegrukken.