15 De Heer, de God van Israël, zei tegen mij: "Pak deze beker van Mij aan. Hij zit vol met de wijn van mijn woede: mijn straf. Laat alle volken waar Ik je naartoe stuur eruit drinken.
16 Ze zullen ervan drinken tot ze wankelen op hun benen en gek worden van angst voor de vijand die eraan komt."
17 Ik pakte de beker van de Heer aan. Ik liet alle volken waar de Heer mij naartoe stuurde, eruit drinken.
18 Ik gaf hem aan Jeruzalem en de steden van Juda, met haar koningen en leiders. Ze dronken ervan en vanaf dat moment werden ze verlaten en vervloekt. Iedereen zou er geschokt over zijn.
19 Ik gaf hem aan de Farao, de koning van Egypte, met al zijn dienaren, zijn leiders en zijn hele volk.
20 Ik gaf hem aan alle volken: alle koningen van Uz, alle koningen van de Filistijnen, namelijk die van Askelon, Gaza, Ekron en wat er over was van Asdod.
21 Ik gaf hem aan Edom, Moab en de Ammonieten.