1 Toen Zedekia tien jaar koning van Juda was en Nebukadnezar 18 jaar koning van Babel, sprak de Heer tegen mij.
2 Op dat moment was Jeruzalem omsingeld door het leger van de koning van Babel. Ik zat in de gevangenis op de binnenplaats van het paleis van koning Zedekia.
3 Want koning Zedekia had mij laten opsluiten omdat ik had geprofeteerd: 'De Heer zegt: Let op, Jeruzalem zal veroverd worden door de koning van Babel.
4 U, koning Zedekia, zal niet ontsnappen. U zal in de handen van de koning van Babel vallen. U zal hem zelf zien en met hem spreken.