6 Maar ze zeiden: "Wij drinken geen wijn. Want onze voorvader Jonadab , de zoon van Rechab, heeft ons bevolen dat wij en onze kinderen nooit wijn mogen drinken.
7 Ook mogen we geen huizen bouwen, geen akkers bewerken en geen wijngaarden aanleggen of bezitten. We moeten ons hele leven in tenten wonen. Hij zei dat we alleen dán lang zullen leven in het land hier, waar we als vreemdelingen wonen.
8 Daaraan hebben we ons altijd gehouden. We hebben altijd gedaan wat onze voorvader Jonadab heeft gezegd. Daarom drinken we ons hele leven geen wijn. Onze vrouwen, zonen en dochters ook niet.
9 Ook bouwen we geen huizen om in te wonen en bezitten we geen wijngaarden of akkers.
10 Maar we wonen in tenten. We hebben altijd alles gedaan wat onze voorvader Jonadab ons heeft bevolen.
11 Maar toen koning Nebukadnezar van Babel een oorlog tegen dit land begon, zijn wij voor het leger van de Babyloniërs en de Arameeërs naar Jeruzalem gevlucht. Daarom wonen we nu in Jeruzalem."
12 Toen zei de Heer tegen mij: