1 Toen zei Zofar, de vriend uit Naäma, tegen Job:
2 Zou iemand bij zo'n stortvloed van woorden kunnen blijven zwijgen?Zou iemand die zó goed weet te praten, ook gelijk hebben?
3 Denk je dat jouw onzin anderen tot zwijgen zal brengen?Denk jij met God te kunnen spotten zonder dat iemand er wat van zegt?
4 Je beweert dat wat jij zegt, waar is.Je zegt dat je nooit iets verkeerds hebt gedaan.
5 Maar wat zou God daar Zelf over zeggen?Wat zou er gebeuren als Híj zijn mening gaf?
6 Liet Hij jou maar zien dat je nog niet de helft van de wijsheid kent!Besef liever dat Hij een deel van je ongehoorzaamheid zelfs door de vingers ziet.Dat Hij je niet eens zo zwaar straft als je verdient.