26 Ze glijden voorbij als snelle schepen,snel als een arend die neerduikt op zijn prooi.
27 Als ik probeer mijn verdriet te vergetenen mijn best doe om weer blij te kijken,
28 dan lukt me dat niet door al mijn verdriet.Ik weet dat U vindt dat ik schuldig ben.
29 Ik móet wel schuldig zijn.Waarom zou ik me dan moe makenmet proberen te bewijzen dat ik ónschuldig ben?
30 Al zou ik mij met het zuiverste water wassenen mijn handen wassen met de sterkste zeep,
31 dan nog zou U mij in een modderpoel gooienzodat zelfs mijn kleren van mij zouden walgen.
32 Want Hij is niet zoals ik.Hij is geen mens die ik zou kunnen antwoorden:"Laten we samen naar de rechter gaan."