29 Ik móet wel schuldig zijn.Waarom zou ik me dan moe makenmet proberen te bewijzen dat ik ónschuldig ben?
30 Al zou ik mij met het zuiverste water wassenen mijn handen wassen met de sterkste zeep,
31 dan nog zou U mij in een modderpoel gooienzodat zelfs mijn kleren van mij zouden walgen.
32 Want Hij is niet zoals ik.Hij is geen mens die ik zou kunnen antwoorden:"Laten we samen naar de rechter gaan."
33 Was er maar een scheidsrechter tussen Hem en mij.Die zou ons wel uit elkaar halen.
34 Dan zou Hij mij niet meer kunnen slaanen mij niets meer doen.
35 Dan zou ik kunnen spreken zonder bang voor Hem te hoeven zijn.Maar nu kan ik dat niet. (lees verder)