3 Dan in westelijke richting naar beneden naar het gebied van de Jaflieten, naar Laag Bet-Horon en Gezer, tot aan de [ Grote ] Zee.
4 De [ twee ] zonen van Jozef, Manasse en Efraïm, kregen ieder een eigen gebied.
5 Dit was het gebied dat werd verdeeld onder de families van de stam van Efraïm: de zuidgrens van hun eigen gebied liep van de oostkant van Atarot-Addar naar Hoog Bet-Horon.
6 De noordgrens liep ten noorden van Michmetat. Daarna boog hij terug naar het oosten naar Taänat-Silo. Dan in oostelijke richting langs Janoa.
7 Vanaf Janoa naar beneden naar Atarot en Naharot. Vandaar vlak langs Jericho naar de Jordaan.
8 De noordgrens liep verder van Tappua naar het westen, naar de beek Kana, en eindigde bij de [ Grote ] Zee. Dit zijn de grenzen van het gebied dat werd verdeeld onder de families van de stam van Efraïm.
9 Verder kregen ze een aantal steden die binnen het eigen gebied van de stam van Manasse lagen. Ook de dorpen die daarbij hoorden.