9 Ze zei tegen hen: "Ik weet dat de Heer jullie dit land heeft gegeven. We zijn allemaal vreselijk bang voor jullie.
10 Want we hebben gehoord dat de Heer het water van de Rietzee voor jullie heeft laten opdrogen toen jullie uit Egypte vertrokken. En we weten dat jullie koning Sihon en koning Og van de Amorieten aan de overkant van de Jordaan hebben overwonnen en gedood.
11 Toen we dat hoorden, werden we doodsbang. De moed is ons in de schoenen gezonken. Want jullie Heer God is een God boven in de hemel en beneden op de aarde.
12 Zweer mij alsjeblieft bij de Heer dat jullie goed zullen zijn voor mij en mijn familie, omdat ik ook goed ben geweest voor jullie.
13 Spreek met mij een teken af. Beloof me daarmee dat jullie mij, mijn vader en moeder, mijn broers en zussen en iedereen die bij hen hoort niet zullen doden."
14 De mannen antwoordden haar: "Zeg niemand dat wij hier zijn geweest. Dan zullen wij ons leven voor je over hebben. Als de Heer ons straks het land heeft gegeven, zullen we je belonen. We zullen doen wat we je hebben beloofd."
15 Toen liet ze hen aan een touw door het raam naar beneden zakken. Want haar huis stond bovenop de stadsmuur.