14 Op die dag heeft de Heer ervoor gezorgd dat het hele volk groot ontzag voor Jozua kreeg. Zijn leven lang hadden ze voor hem net zoveel ontzag als ze voor Mozes hadden gehad.
15 En de Heer zei tegen Jozua:
16 "Zeg tegen de priesters die de kist met de platte stenen van het verbond dragen, dat ze op de kant moeten komen."
17 En Jozua beval de priesters: "Kom uit de Jordaan."
18 De priesters die de kist van het verbond van de Heer droegen, stapten uit het water van de Jordaan. Zodra hun voeten op de kant stonden, kwam het water van de Jordaan terug naar zijn plaats. Het stroomde net als vroeger langs de hele oever.
19 Het was de tiende dag van de eerste maand toen het volk de Jordaan overstak. En ze zetten hun tentenkamp op bij Gilgal, aan de oostkant van Jericho.
20 Bij Gilgal stapelde Jozua de twaalf stenen op die ze uit de Jordaan hadden meegenomen.