6 Jozua scheurde zijn kleren [ als teken van verdriet ]. Hij en de leiders van Israël lieten zich voor de kist van het verbond van de Heer op de grond vallen, met as op hun hoofd [ als teken van verdriet ]. Zo bleven ze daar tot de avond liggen.
7 Jozua zei: "Heer, waarom heeft U dit volk de Jordaan laten oversteken, als U ons hier wil laten vernietigen door de Amorieten? We hadden beter aan de andere kant van de Jordaan kunnen blijven!
8 Heer, wat moet ik zeggen nu Israël voor zijn vijanden heeft moeten vluchten?
9 Als de Kanaänieten en de andere bewoners van het land dat horen, zullen ze ons omsingelen en ons allemaal doden. Dan staat U voor schut!"
10 Toen zei de Heer tegen Jozua: "Sta op! Waarom lig je daar op de grond?
11 Israël is Mij ongehoorzaam geweest. Ze hebben niet gedaan wat Ik had bevolen. Ze hebben iets uit de stad meegenomen. Dat hebben ze van Mij gestolen en stiekem bij hun eigen spullen gelegd.
12 Daarom zullen de Israëlieten hun vijanden niet meer kunnen verslaan. Ze moeten voor hen vluchten, want ze zijn vervloekt. Als jullie de vervloeking niet van Israël wegnemen, zal Ik voortaan niet meer met jullie zijn.