2 Daarom liet de Heer vuur uit de hemel komen en verbrandde hen. Zo stierven ze in de tent van de Heer.
3 Mozes zei tegen Aäron: "Dit is wat de Heer bedoelde toen Hij zei: 'De mensen die Mij dienen in de tent, zullen weten dat Ik de Heilige ben. En aan het hele volk zal Ik mijn macht en grootheid laten zien.' " Aäron zweeg.
4 Toen liet Mozes Misaël en Elzafan komen. Zij waren de zonen van Uzziël, de oom van Aäron. Hij zei tegen hen: "Kom hier en draag jullie neven het heiligdom uit. Breng hen buiten het tentenkamp."
5 Ze kwamen en droegen hen in hun onderkleren weg uit het tentenkamp, zoals Mozes gezegd had.
6 Mozes zei tegen Aäron en zijn [ twee andere ] zonen Eleazar en Itamar: "Jullie mogen niet [ als teken van verdriet ] je haar los laten hangen en je kleren scheuren. Als jullie dat wél doen, zal de Heer ook jullie doden en zal Hij ook het hele volk straffen. Maar het hele volk Israël moet treuren over het vuur waarmee de Heer hen gestraft heeft.
7 En ga niet weg van de ingang van de tent van ontmoeting, want dan zullen jullie sterven. Want de Heer heeft jullie gezalfd [ om Hem daar te dienen ]." En ze deden wat Mozes gezegd had.
8 De Heer zei tegen Aäron: