14 Maar als hij wild vlees bij hem ziet, dan is hij onrein. Als de priester wild vlees ziet,
15 dan zal hij hem zeggen dat hij onrein is. Het wild vlees is onrein, want het is een besmettelijke huidziekte.
16 Als het wild vlees weer verdwijnt en wit wordt, dan moet hij weer naar de priester gaan.
17 En de priester zal hem bekijken. Als hij ziet dat de zieke plek wit is geworden, dan zal hij hem zeggen dat hij rein is.
18 Als iemand een zweer heeft gehad die genezen is,
19 maar er ontstaat op de plaats van de zweer een witte zwelling of een roodachtig-witte plek, dan moet de priester die bekijken.
20 Als de priester ziet dat die plek dieper ligt dan de huid, en dat het haar er op wit is geworden, dan zal de priester hem zeggen dat hij onrein is. Er is in de zweer een besmettelijke huidziekte ontstaan.