34 Op de zevende dag moet de priester de uitslag weer bekijken. Als hij dan ziet dat de uitslag zich niet over de huid heeft verspreid, en dat die niet dieper ligt dan de huid, dan zal de priester hem zeggen dat hij rein is. Hij moet zijn kleren wassen en dan is hij rein.
35 Maar als de uitslag zich later toch verder over de huid verspreidt, moet de priester er weer naar kijken.
36 Als hij ziet dat de uitslag zich over zijn huid heeft verspreid, dan hoeft de priester niet naar het gele haar te zoeken: hij weet al dat de man onrein is.
37 Maar als de uitslag, voor zo ver hij kan zien, hetzelfde is gebleven en er groeit zwart haar op, dan is de uitslag genezen. De priester zal hem zeggen dat hij rein is.
38 Als iemand lichte plekken op zijn huid heeft, witte plekken, moet de priester ernaar kijken.
39 Als hij ziet dat op de huid doffe, witte plekken zitten, dan is het gewone uitslag die in de huid ontstaan is. Hij is rein.
40 Als iemands hoofd kaal wordt, heeft hij gewoon een kaal hoofd. Hij is rein.