38 Als iemand lichte plekken op zijn huid heeft, witte plekken, moet de priester ernaar kijken.
39 Als hij ziet dat op de huid doffe, witte plekken zitten, dan is het gewone uitslag die in de huid ontstaan is. Hij is rein.
40 Als iemands hoofd kaal wordt, heeft hij gewoon een kaal hoofd. Hij is rein.
41 Als iemands voorhoofd kaal wordt, dan is hij gewoon kaal van voren. Hij is rein.
42 Maar als op de kale kruin of op het kale voorhoofd een roodachtig-witte, zieke plek zit, dan is het een besmettelijke huidziekte.
43 De priester moet hem bekijken. Als hij dan ziet dat de zwelling van de zieke plek roodachtig-wit is, zoals bij een besmettelijke huidziekte ergens anders op het lichaam,
44 dan heeft hij een besmettelijke huidziekte. De priester zal hem zeggen dat hij onrein is. Zijn hoofd heeft een besmettelijke huidziekte.