8 Als de priester dan ziet dat de uitslag zich verder over de huid heeft verspreid, dan zal hij hem zeggen hij onrein is. Het is een besmettelijke huidziekte.
9 Als iemand een besmettelijke huidziekte heeft, moet hij naar de priester gebracht worden.
10 Als de priester op de huid een witte zwelling ziet waarop het haar wit is geworden, of als hij ziet dat er wild vlees groeit in de zwelling,
11 dan is dat duidelijk een besmettelijke huidziekte. De priester hoeft hem niet eerst zeven dagen apart te houden, want het is duidelijk dat hij onrein is.
12 Maar als de besmettelijke huidziekte al ver verspreid is over de huid en over het hele lichaam van de zieke zit, zo ver als de priester kan zien,
13 dan zal hij hem zeggen dat hij rein is. Hij is helemaal wit geworden, en daarom is hij rein.
14 Maar als hij wild vlees bij hem ziet, dan is hij onrein. Als de priester wild vlees ziet,