1 De hogepriester Eljasib ging met de ander priesters aan het werk om de Schaapspoort te herstellen. Ze vroegen Gods zegen over de poort en zetten er deuren in. Ook het stuk tussen de Meatoren en de Hananeëltoren zegenden ze.
2 De mannen uit Jericho bouwden aan het volgende gedeelte van de muur. Naast hen werkte Zakkur, de zoon van Imri.
3 De zonen van Senaä herbouwden de Vispoort. Ze maakten hem van boven dicht en zetten er deuren met sloten en grendels in.
4 Naast hen werkte Meremot, de zoon van Uria, die een zoon was van Koz. Daarnaast werkte Mesullam, de zoon van Berechja, die een zoon was van Mesezabeël. Daarnaast was Zadok bezig, de zoon van Baëna.
5 Op het stuk daarnaast werkten de mannen uit Tekoa, maar de belangrijke mensen van die stad weigerden iets te doen.
6 De Oude Poort werd hersteld door Jojada, de zoon van Pasea, en door Mesullam, de zoon van Besodja. Ze maakten hem van boven dicht en zetten er deuren met sloten en grendels in.
7 Op het stuk daarnaast werkten Melatja uit Gibeon, Jadon uit Meronot en de bewoners van Gibeon en van Mizpa. Die steden lagen in het gebied van de bestuurder van de provincie ten zuiden van de Rivier.