20 Verderop werkte heel hard Baruch, de zoon van Zabbai, aan het volgende stuk, vanaf de hoek tot aan de ingang van het huis van de hogepriester Eljasib.
21 Daarnaast herstelde Meremot, de zoon van Uria, die een zoon was van Koz, het stuk langs het huis van Eljasib.
22 Aan het stuk daarnaast werkten de priesters die in de vlakte woonden.
23 Verderop werkten Benjamin en Hassub, vlak tegenover hun eigen huis. Verderop was Azarja bezig, de zoon van Maäseja, de zoon van Hananja, vlak bij zijn eigen huis.
24 Daarnaast herstelde Binnuï, de zoon van Henadad, het volgende stuk, vanaf het huis van Azarja tot aan de Punt en tot aan de hoek.
25 Palal, de zoon van Uzai, werkte tegenover de Punt en de hoge uitspringende toren van het paleis van de koning, bij de gevangenis. Naast hem werkte Pedaja, de zoon van Paros,
26 samen met de tempelknechten die op de heuvel Ofel woonden. Hij herstelde het stuk tot aan de Waterpoort aan de oostkant van de stad en tot aan de uitspringende toren.