6 Ik werd woedend toen ik dit allemaal hoorde.
7 Ik dacht er goed over na en ging toen naar de rijke mensen toe. Ik zei tegen hen: "Jullie vragen rente als jullie geld uitlenen! En dat nog wel van mensen van je eigen volk!" Ik riep alle rijke mensen bij elkaar voor een grote vergadering.
8 Daar zei ik tegen hen: "Wij hebben zoveel mogelijk van onze volksgenoten die aan buitenlanders waren verkocht, teruggekocht. Maar júllie verkopen je eigen volksgenoten en zij verkopen zich aan ons!" Ze zwegen en wisten niets te antwoorden.
9 Toen zei ik: "Het is niet goed wat jullie doen. Als jullie niet langer door de andere volken uitgelachen willen worden, moeten jullie ontzag voor onze God gaan hebben.
10 Ikzelf, mijn broers en mijn knechten hadden óók geld en graan van de mensen kunnen eisen, net als jullie. [ Maar we hebben dat niet gedaan. ] Ik vraag jullie dringend om met deze uitbuiting te stoppen.
11 Ik wil dat jullie hun akkers, wijngaarden, olijfbomen en huizen aan hen teruggeven. Ook de rente die ze jullie hebben betaald van het geld, het graan, de wijn en de olijf-olie die ze van jullie hadden geleend."
12 Ze antwoordden: "We zullen het teruggeven. We zullen hun zeggen dat ze ons niets meer terug hoeven te betalen. We zullen doen wat je zegt." Ik riep de priesters en liet hen toen in bijzijn van de priesters zweren dat ze zouden doen wat ze hadden gezegd.