8 Maar ik stuurde hem het volgende antwoord: "Er is niets waar van wat u vertelt. U heeft het allemaal verzonnen."
9 Zo probeerden ze ons bang te maken, zodat we niet verder zouden durven bouwen. Ze hoopten dat het werk dan niet af zou komen.– Heer, help mij om door te gaan!
10 Semaja de zoon van Delaja, die een zoon was van Mehetabeël, was niet op het werk gekomen. Hij had zich in zijn huis opgesloten. Toen ik hem thuis opzocht, zei hij: "Laten we samen de heilige kamer van de tempel in vluchten en de deuren dichtdoen. Want ze willen op een nacht komen om je te doden!"
11 Maar ik zei: "Zou iemand als ik vluchten? En hoe zou ik de tempel binnen kunnen gaan en in leven blijven? Ik ga niet!"
12 Want ik merkte duidelijk dat God hem dit niet gezegd had. Tobia en Sanballat hadden hem omgekocht om mij bang te maken. Daarom zei hij dit.
13 Ze hoopten dat ik Semaja zou geloven en iets zou doen wat God verboden had. Dan zouden ze mij ergens van kunnen beschuldigen en zouden de mensen slecht van mij gaan denken.
14 – Mijn God, vergeet niet wat Tobia en Sanballat allemaal hebben gedaan. Ook niet wat de profetes Noadja en de andere profeten hebben gedaan om mij bang te maken.