1 Tenslotte was de muur helemaal af. Ik zette deuren in de poorten en wees poortwachters aan. Ook wees ik zangers en Levieten aan die dienst moesten doen in de tempel.
2 Mijn broer Hanani wees ik aan als leider over Jeruzalem. Hananja maakte ik aanvoerder van de burcht in Jeruzalem. Want hij was een betrouwbaar man die diep ontzag voor God had.
3 Ik zei tegen hen: "De poorten van Jeruzalem mogen pas geopend worden als de zon heet wordt. De poortwachters moeten op wacht blijven staan totdat ze de deuren weer sluiten. Jullie moeten controleren of ze de grendels er op gedaan hebben. Ook moeten er overal wachtposten neergezet worden. Zij moeten in Jeruzalem wonen. Elke wachtpost moet het stuk muur tegenover zijn eigen huis bewaken."
4 De stad was ruim en groot, maar er woonden nog maar weinig mensen. Er waren nog geen huizen herbouwd.