59 Sefatja, Hattil, Pocheret-Hazzebaïm en Amon.
60 In totaal 392 mannen.
61 Uit Tel-Mela, Tel-Harsa, Kerub, Addon en Immer kwam ook een aantal mannen die niet konden bewijzen dat hun families bij het volk Israël hoorden.
62 Dat waren 642 mannen uit de familie van Delaja, Tobia en Nekoda.
63 Ook een aantal mannen uit de priesterfamilies, namelijk uit de familie van Habaja, Koz, en Barzillai. Barzillai was getrouwd met een dochter van [ een andere ] Barzillai uit Gilead. Hij had hun naam overgenomen.
64 Deze priesters konden niet bewijzen dat ze bij het volk Israël hoorden. Hun namen waren niet te vinden op de namenlijsten van Israël. Daarom werd tegen hen gezegd dat ze geen priester mochten worden.
65 Nehemia besloot over hen dat ze daarom niet mochten eten van het allerheiligste deel van de offers dat voor de priesters was. Dat werd hun verboden totdat er weer een hogepriester zou zijn die met de Urim en Tummim de Heer om raad zou vragen.