1 Toen de zevende maand begon, was iedereen inmiddels in zijn eigen stad gaan wonen.
2 Toen kwam het hele volk samen op het plein bij de Waterpoort. Ze vroegen aan Ezra om het boek met de wet die de Heer aan Israël had gegeven, te gaan halen.
3 De priester Ezra las de wet voor aan het hele volk, mannen en vrouwen en iedereen die het kon begrijpen. Het was de eerste dag van de zevende maand.
4 Van de vroege ochtend tot de late avond las hij daaruit voor op het plein bij de Waterpoort. Iedereen luisterde aandachtig.
5 De wetgeleerde Ezra stond op een houten verhoging die hier speciaal voor was gemaakt. Rechts van hem stonden Mattitja, Sema, Anaja, Uria, Hilkia en Maäseja. Links van hem stonden Pedaja, Misaël, Malchia, Hasum, Hasbaddana, Zacharia en Mesullam.
6 Iedereen kon Ezra zien toen hij het boek opende, doordat hij hoger stond dan de anderen. Zodra hij het boek opende, stonden alle mensen op.