6 Ook mag hij al die tijd niet in de buurt van een dode komen.
7 Zelfs niet als die dode zijn vader, zijn moeder, zijn broer of zijn zus is. Want dan zou hij onrein worden. Hij mag niet onrein worden zolang hij naziréeër is.
8 Al de tijd dat hij naziréeër is, is hij voor Mij.
9 Maar als er plotseling vlak bij hem iemand sterft, wordt hij onrein. Dan moet hij op de zevende dag [ nadat dat gebeurd is ] zijn haar afknippen.
10 Op de achtste dag moet hij twee duiven naar de priester brengen, bij de ingang van de tent van ontmoeting.
11 De priester moet de ene duif als vergevings-offer offeren en de andere als brand-offer. Zo zal de priester vergeving aan Mij vragen voor de man die onrein is geworden doordat hij een dode heeft aangeraakt.
12 Op diezelfde dag moet hij zichzelf opnieuw aan Mij geven. Daarbij moet hij een schaap van één jaar als schuld-offer offeren. De tijd die al voorbij was, zal niet meetellen omdat hij onrein geworden was.