2 Daarna brachten de leiders van het volk Israël hun geschenken bij de Heer. (Zij waren de familiehoofden, de aanvoerders over de getelde mannen.)
3 Ze brachten hun geschenk bij de Heer: zes overdekte wagens met twaalf ossen. Twee leiders gaven [ dus ] samen één wagen en elke leider gaf één os. Ze brachten die bij de tent van ontmoeting.
4 De Heer zei tegen Mozes:
5 "Neem ze van hen aan en gebruik ze voor de dienst van de tent van ontmoeting. Geef ze aan de Levieten, net zoveel als iedereen voor zijn werk nodig heeft."
6 Toen nam Mozes de wagens en de ossen aan en gaf ze aan de Levieten.
7 Hij gaf twee wagens en vier ossen aan de Gersonieten, omdat ze die nodig hadden voor hun werk.
8 En vier wagens en acht ossen aan de Merarieten, omdat ze die nodig hadden voor hun werk onder leiding van Itamar, de zoon van Aäron.