7 Hij gaf twee wagens en vier ossen aan de Gersonieten, omdat ze die nodig hadden voor hun werk.
8 En vier wagens en acht ossen aan de Merarieten, omdat ze die nodig hadden voor hun werk onder leiding van Itamar, de zoon van Aäron.
9 Maar aan de Kehatieten gaf hij niets, omdat zij de heilige voorwerpen op hun schouders moesten dragen.
10 Toen het altaar was gezalfd, brachten alle leiders ook een geschenk voor het altaar. Ze brachten het naar het altaar.
11 De Heer zei tegen Mozes: "Laat elke dag één leider zijn geschenk brengen wanneer het altaar plechtig in gebruik genomen gaat worden."
12 Op de eerste dag bracht de leider van de stam van Juda zijn geschenk. Dat was Nahesson, de zoon van Amminadab.
13 Hij bracht één zilveren schaal die 130 sikkels [ (1½ kilo) ] woog en één zilveren offerschaal die 70 sikkels [ (770 gram) ] woog. Ze waren gewogen met de sikkel die in het heiligdom gebruikt wordt. De schalen waren gevuld met fijn meel, gemengd met olijf-olie, als meel-offer.