13 Toen mijn volk overwonnen werd, viel jij de poorten van de stad van mijn volk binnen. Je hebt niet geprobeerd om te helpen. Nee, je probeerde een deel van de buit mee te roven!
14 Op de wegen vermoordde je de vluchtelingen. Je leverde ontsnapte mensen uit aan de vijand. Maar dat had je allemaal beter niet kunnen doen!
15 Want de dag komt eraan dat de Heer alle volken gaat oordelen. Wat jij gedaan hebt, zal dan met jou worden gedaan. Je zal je verdiende straf krijgen.
16 Jij hebt op mijn heilige berg op de overwinning gedronken. Nu zullen alle volken zonder ophouden moeten drinken [ uit de wijnbeker van mijn straf ]. Ze zullen hun straf opdrinken en inslikken: ze zullen helemaal worden vernietigd. Het zal zijn alsof ze nooit hebben bestaan.
17 Maar wie naar Jeruzalem komen, zullen worden gered. Jeruzalem zal een heiligdom zijn. De stammen van het volk Israël zullen allemaal in hun eigen gebied wonen. Het zal hun eigendom zijn.
18 Het volk Israël zal een vuur zijn, een vlam die het volk Edom als droog gras in brand zet. Edom zal helemaal verbranden. Er zal niemand van dat volk overblijven. Ik, de Heer, heb het gezegd [ en Ik zal het ook doen ].
19 De mensen uit het zuiden zullen in de bergen van Edom gaan wonen. De mensen uit de vlakte zullen in het land van de Filistijnen gaan wonen, in het veld van Efraïm en het veld van Samaria. Het zal van hen zijn. En de stam van Benjamin zal in Gilead gaan wonen. Het zal van hem zijn.