2 Dat is: als God een man rijk heeft gemaakt, maar Hij laat hem er niet van genieten. Hij heeft wel alles wat hij zou willen hebben, maar iemand anders maakt het allemaal op. Ook dat is maar lucht. Het is zinloos en triest.
3 Stel dat iemand honderd kinderen heeft, heel lang leeft en erg oud wordt. Maar als hij niet van het leven geniet en zelfs geen begrafenis krijgt – dan vind ik dat een doodgeboren kind beter af is dan hij.
4 Want zo'n kind komt zonder naam op de wereld en zonder iets van het leven te weten. En zonder naam en zonder iets van het leven te weten, verdwijnt het in de duisternis.
5 Het heeft nooit het zonlicht gezien. Maar het heeft rust, en die oude man niet.
6 Zelfs als die man tweeduizend jaar leefde – als hij niet kan genieten van het leven, wat heeft het dan voor zin? Alles eindigt hetzelfde: in de dood.
7 Een mens zwoegt alleen maar zo hard om te kunnen eten. En toch heeft hij nooit genoeg.
8 Waarin heeft een wijs mens het dan beter dan een dwaas? [ Wijs zijn maakt niet gelukkig. ] En waarin heeft een arme het beter hier op aarde? [ Arm zijn maakt óók niet gelukkig. ]