1 In die tijd dat er geen koning in Israël was, woonde er in de bergen van Efraïm een Leviet. Hij had een vrouw uit Betlehem (in het gebied van de stam van Juda) als bijvrouw getrouwd.
2 Maar de vrouw was hem ontrouw. Ze liep bij hem weg en ging terug naar haar vader in Betlehem.
3 Na vier maanden reisde de man haar achterna. Hij wilde proberen om haar over te halen weer met hem mee terug te gaan. Hij nam zijn knecht en twee ezels mee. De jonge vrouw liet hem binnen en haar vader was blij hem te zien.
4 Hij vroeg hem om een paar dagen te blijven. Toen bleef hij drie dagen bij hen.
5 Op de vierde dag wilde hij 's morgens vroeg met zijn vrouw vertrekken. Maar de vader zei: "Eet eerst nog even wat. Daarna mogen jullie vertrekken."
6 Dus bleven ze eerst nog eten. Toen zei de vader: "Kom, je kan gerust nog een nachtje blijven. Dan drinken we eerst nog samen."
7 Toen de man opstond om toch te vertrekken, bleef de vader zeuren. Daarom bleef de man nóg een nacht bij hem.