2 Aan: Timotheüs, mijn geestelijke zoon. Ik wens je de genade, de liefdevolle goedheid en vrede toe van God, de Vader, en van Christus Jezus, onze Here.
3 Ik herinner je aan wat ik je heb opgedragen toen ik naar Macedonië vertrok: blijf in Efeze en houd mensen die een verkeerde leer brengen, ervan af die uit te dragen.
4 Zij houden zich eindeloos bezig met verzinsels en stambomen. In plaats van mensen te helpen Gods plan in geloof te aanvaarden, roepen zij moeilijkheden op.
5 Het doel van elke terechtwijzing is liefde, die uit een zuiver hart komt, een eerlijk geweten en een oprecht geloof.
6 Deze valse leraren zijn het spoor bijster en verknoeien hun tijd met zinloos gepraat.
7 Zij zouden graag uitleggers van de Joodse wetten willen worden, maar ze weten niet waar ze het over hebben en begrijpen niets van wat ze met stelligheid beweren.
8 Die wetten zijn goed als zij worden toegepast op de manier zoals God het bedoeld heeft.