1 Omdat God zo goed was ons dit werk toe te vertrouwen, geven wij de moed niet op.
2 Alles wat schandelijk is, houden wij ver van ons. Wij willen niets weten van duistere praktijken. Want wij zijn niet doortrapt en zullen de boodschap van God nooit verdraaien. Wij spreken de waarheid. Dat zal ieder moeten toegeven die zijn geweten voor God zuiver houdt.
3 Als het goede nieuws dat wij bekendmaken, voor iemand verborgen is, is het verborgen voor hen die op weg zijn naar de eeuwige dood.
4 De god van deze wereld, de duivel, heeft hen verblind, zodat zij het goede nieuws niet geloven. Zij zien het stralende licht van Christus niet, die het beeld van God is.
5 Wij maken niet onszelf bekend, maar de Here Jezus Christus. Van onszelf zeggen we alleen dat wij u willen dienen ter wille van Jezus.
6 Want God, die gezegd heeft: ‘Laat er licht in de duisternis zijn,’ heeft in de duisternis van onze harten geschenen en ons doen inzien dat zijn heerlijke glans van Jezus Christus afstraalt.
7 Maar deze kostbare schat hebben wij in kwetsbaar aardewerk, ons lichaam. Iedereen kan zien dat de buitengewone kracht in ons niet van onszelf is, maar van God.