6 Ik bid ook dat het geloof dat u met ons deelt u een beter begrip geeft van al het goede dat wij voor Christus kunnen doen.
7 Uw liefde heeft mij veel troost en blijdschap gegeven, broeder, uw vriendelijkheid heeft vele christenen goed gedaan.
8 Nu wil ik u een gunst vragen, ik zou het namens Christus van u kunnen eisen omdat het uw plicht is,
9 maar op grond van de liefde geef ik er de voorkeur aan het u dringend te vragen. Ik, Paulus, ben nu een oude man en zit hier in de gevangenis door mijn geloof in Jezus Christus.
10 Ik vraag u om een gunst voor Onesimus, die tijdens mijn gevangenschap als een kind voor mij geworden is.
11 Onesimus is u tot nu toe niet van veel nut geweest, maar vanaf nu zal hij u en mij goede diensten kunnen bewijzen.
12 Ik stuur hem naar u terug. Ik wil dat u weet dat hij mij heel na aan het hart ligt.